Nederlandse werknemers verdienen steeds meer aan diensten die nodig zijn in wereldwijde productieketens, zoals marketing en juridisch advies.
Dat meldt het Centraal Planbureau (CPB) op basis van onderzoek. Volgens het onderzoeksinstituut is er een verschuiving zichtbaar. Zo werd er aan het begin van deze eeuw in verhouding nog meer verdiend met productieactiviteiten als assemblage.
Het
CPB heeft in zijn onderzoek onder meer gekeken naar de wereldwijde maakindustrie in de periode 2000 tot 2018. Daaruit komt naar voren dat in dat laatste jaar 66 procent van het inkomen kwam uit diensten, tegenover 34 procent uit het maken van producten. In 2000 waren die percentages respectievelijk 56 procent en 44 procent. “Nederland is ten opzichte van andere landen gespecialiseerd in professionele diensten, zoals marketing en boekhouding, en veel minder in productieactiviteiten”, concludeert het CPB.
Binnen de Europese Unie is Nederland daarmee vergelijkbaar met landen als Zweden, Finland en Denemarken. Landen in het oosten van Europa, zoals Polen, Tsjechië en Roemenië, zijn nog altijd gespecialiseerd in productieactiviteiten. Dat geldt ook voor Spanje.
Het onderzoeksinstituut stelt dan ook dat het Nederlandse industriebeleid vanuit een breder perspectief moet worden bekeken. Niet alleen naar de wereldwijde productie van de maakindustrie waar Nederland een rol in speelt, maar ook de diensten die daarmee samenhangen. “Het succes van industriebeleid zou niet alleen moeten worden afgemeten aan export- en groeicijfers van bepaalde bedrijfstakken, maar ook aan hoe goed Nederland is in diensten die productieprocessen overal ter wereld ondersteunen”, aldus het CPB.