Van de jongeren van 15 tot 27 jaar die geen
onderwijs volgen, had 20 procent in het tweede kwartaal van 2024 geen startkwalificatie. Drie jaar eerder was dit nog 17 procent.
Jongeren met een startkwalificatie hebben vaker werk dan degenen zonder startkwalificatie. Dat meldt het
CBS op basis van de Landelijke Jeugdmonitor.
In het tweede kwartaal van 2024 hadden 176 duizend jongeren die geen onderwijs volgden geen startkwalificatie (een havo-, vwo- of mbo-2-diploma). Dit zijn er 50 duizend meer dan in het tweede kwartaal van 2021. Het aantal niet-onderwijsvolgende jongeren met een startkwalificatie nam in diezelfde periode met 72 duizend toe, tot 697 duizend.
Met startkwalificatie vaker aan het werk
Van de niet-onderwijsvolgende jongeren met een startkwalificatie was 90 procent in het tweede kwartaal van 2024 aan het werk. Onder degenen zonder startkwalificatie was dat 69 procent.
In totaal waren er 54 duizend jongeren zonder startkwalificatie die geen onderwijs volgden en ook niet aan het werk waren. 15 duizend van hen waren werkloos, zij waren op zoek naar werk en daarvoor direct beschikbaar. De overige 39 duizend behoorden tot de niet-beroepsbevolking en hadden dus niet recent naar werk gezocht en/of waren daar niet voor beschikbaar. Ziekte of arbeidsongeschiktheid was hiervoor de meest genoemde reden.
Onder jongeren met startkwalificatie waren er 67 duizend die geen werk hadden en geen onderwijs volgden: 32 duizend waren werkloos en 35 duizend behoorden tot de niet-beroepsbevolking. Vergeleken met het tweede kwartaal van 2021 zijn er meer jongeren die niet werken en geen onderwijs volgen, zowel met als zonder startkwalificatie.
Met startkwalificatie vaker vast contract
Jongeren met een startkwalificatie hebben vaker meer baanzekerheid in de vorm van een vast contract dan jongeren zonder startkwalificatie. In het tweede kwartaal van 2024 had 46 procent van de niet-onderwijsvolgende jongeren met startkwalificatie een vast contract, van degenen zonder startkwalificatie was dat 31 procent. Dat verschil is minder groot dan drie jaar eerder: toen had respectievelijk 44 procent en 26 procent een vast contract.
Tegelijkertijd werkten niet-onderwijsvolgende jongeren zonder startkwalificatie vaker als zelfstandige dan degenen met startkwalificatie: 12 procent tegenover 8 procent. In het tweede kwartaal van 2021 was dit verschil minder groot, toen ging het om respectievelijk 8 procent en 7 procent.