Muurhagedis weer terug op de Sint Pietersberg

12 mei , 17:15 Nieuws
hagedis op steen
© Freep!k

In 2024 en 2025 worden muurhagedissen door reptielendeskundigen uitgezet op de Sint Pietersberg.

Het doel van dit project van CNME Maastricht, Stichting RAVON en Natuurmonumenten is het beschermen van deze bijzondere diersoort. Op dit moment leven in Nederland alleen nog inheemse muurhagedissen aan de noordkant van Maastricht. Dit is de soort muurhagedis die van nature in Nederland voorkomt, we noemen dit een inheemse soort. Een tweede groep muurhagedissen in Limburg zorgt voor risicospreiding.

Terug naar de eerdere leefomgeving

Tot 1960 kwam de muurhagedis voor op de Sint Pietersberg. De mergelwinning is gestopt en er is nu veel aandacht voor natuurbeheer. De Sint Pietersberg is voor muurhagedissen een goede leefomgeving doordat er veel steile kalkrotswanden en soortenrijke graslanden zijn.

Oehoe-vallei blijkt het meest geschikt

Uit onderzoek is gebleken dat op de Sint Pietersberg meerdere plekken geschikt zijn als leefomgeving voor de muurhagedis. De kalkrotswanden in de Oehoe-vallei bieden de meeste kansen. Deze zonnig gelegen en warme vallei kent veel afwisseling in begroeiing, steenstructuren, reliëf en voedsel. Bovendien is er weinig verstoring omdat het gebied afgesloten is voor publiek. Spontaan hebben zich bijzondere planten en dieren gevestigd, zoals de oehoe, hazelworm, kleine steentijm en driedistel. Ook voor de muurhagedis lijkt alles aanwezig om te kunnen overleven.

Ruimte om verder te groeien

Komend jaar worden de eerste hagedissen overgeplaatst. Provincie Limburg heeft hier een vergunning voor afgegeven. Als deze herintroductie aanslaat, dan biedt de Sint Pietersberg kansen voor de muurhagedissen om op eigen kracht andere locaties in de directe omgeving te bereiken. Denk hierbij aan de kalkrotswanden van groeve Duchateau, Mergelhoof en de Duivelsgrot en oude bebouwing en wijngaarden. Monitoring zal uitwijzen of de muurhagedis zich gaat vestigen en of de populatie gaat groeien. Het project wordt uitgevoerd met financiële steun van de Provincie Limburg, gemeente Maastricht en het Elisabeth Strouven Fonds.

Bron: Provincie Limburg