Jongeren tot 21 jaar die in de bijstand zitten hebben vaak langdurig last van
financiële problemen, aldus een rapport van de Nationale Ombudsman.
Deze jongeren hebben een lagere uitkering, omdat hun ouders nog verantwoordelijk zijn voor sommige kosten, zoals voor levensonderhoud of studie. Vullen ouders de uitkering niet aan, dan moeten gemeenten dat doen. Maar niet alle gemeenten doen dat voldoende, concludeert ombudsman Reinier van Zutphen.
Het verschilt per gemeente met hoeveel de uitkering van jongeren van 258 euro per maand wordt aangevuld tot het bedrag voor volwassenen van 1046 euro per maand. Daarnaast lopen jongeren tegen knelpunten aan in de wet- en regelgeving voor hun uitkering, zoals de verplichte zoektermijn naar werk en opleiding van vier weken, staat in het rapport.
“Ik vind het onbegrijpelijk dat jongeren met een dringende behoefte aan financiële hulp, vier weken moeten wachten voor toelating tot de bijstand”, aldus Van Zutphen. “Ik roep de betrokken partijen op om de verplichte zoektermijn niet meer toe te passen. En de bijstandsuitkering voor jongeren zonder ouderlijk vangnet áltijd aan te vullen tot het sociaal minimum.” Ook noemt hij het (deeltijd) werken naast een uitkering “onnodig ingewikkeld” en niet altijd lonend.
Verder ontbreekt het jongeren aan snelle, eenvoudig te begrijpen informatie over de bijstand. Ook ligt de nadruk vanuit gemeenten vooral op het vinden van werk en bijvoorbeeld niet op het volgen van een opleiding. “Terwijl juist bijvoorbeeld een studie ervoor kan zorgen dat jongeren niet alleen uit de bijstand komen, maar er ook niet meer in terugvallen”, staat in het rapport.
Het rapport Watertrappelen in de bijstand is het derde onderzoek van de ombudsman naar de financiële problemen van verschillende groepen sociale minima.